

Pensioen voor beginners

Pensioen is een voorziening voor uw oudedag of voor uw nabestaanden als u eerder komt te overlijden. Pensioen wordt normaal gesproken ondergebracht bij een verzekeraar of pensioenfonds. Er is een uitzondering gemaakt voor DGA’s, die mogen hun pensioen in hun eigen B.V. opbouwen, mits zij minimaal 10% van het aandelenkapitaal bezitten.
De opbouw van een pensioen vindt evenredig in de tijd plaats, dat wil zeggen dat u ieder jaar een evenredig deel opbouwt. Normaal gesproken betaalt u premie aan een verzekeraar of pensioenfonds. Als u pensioen in eigen beheer opbouwt betaalt u in feite premie aan uw eigen bedrijf. Omdat deze premie niet daadwerkelijk betaald wordt, is de pensioenopbouw vooral zichtbaar doordat er een pensioenvoorziening op de balans wordt gezet. Deze pensioenvoorziening is de ‘spaarpot’ waaruit de B.V. de pensioenuitkeringen doet als u met pensioen gaat.
Omdat u vanaf uw 65ste ook een AOW-uitkering ontvangt, bouwt u niet over uw volledige salaris pensioen op. Er moet dus rekening worden gehouden met een zogeheten ‘AOW-franchise’. Een optimaal pensioen wordt algemeen gezien als 70% van uw laatstverdiende salaris. Omdat u AOW ontvangt, wordt van uw salaris 10/7 deel van de AOW afgetrokken. Uw salaris, verminderd met de AOW-franchise wordt aangeduid als de ‘pensioengrondslag’.
Omdat samenwonenden een ander AOW-bedrag krijgen dan een alleenstaande, kan in de pensioenregeling gekozen worden voor verschillende AOW-franchises. Over het algemeen geldt dat deze zijn afgeleid van de AOW-bedragen. Als u uw pensioen verzekert bij een verzekeraar mag u een lagere AOW-franchise hanteren dan wanneer u uw pensioen in eigen beheer opbouwt. Dat zorgt ervoor dat u bij een pensioen in eigen beheer een lagere pensioengrondslag heeft en dus een lagere pensioenopbouw.
Omdat de pensioenlast voor de B.V. een aftrekpost is, kiezen DGA’s in de meeste gevallen voor een maximale pensioenopbouw. Dat betekent een zo laag mogelijke AOW-franchise en een zo hoog mogelijk opbouwpercentage.
Het opbouwpercentage is het tijdsevenredige deel van uw pensioengrondslag dat jaarlijks wordt opgebouwd. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen twee verschillende regelingen: de middelloonregeling en de eindloonregeling.
Bij de middelloonregeling bouwt u pensioen op over uw gemiddelde inkomen, bij de eindloonregeling over uw laatstverdiende salaris. Een stijging van uw pensioengrondslag (door een salarisstijging) werkt bij een eindloonregeling door over eerdere jaren, bij een middelloonregeling niet.
Het maximale opbouwpercentage is (daarom) voor een eindloonregeling lager dan voor een middelloonregeling. Bij een middelloonregeling is het maximale opbouwpercentage 2,25% per dienstjaar, voor eindloon 2,00% per dienstjaar.
In de meeste gevallen geeft een eindloonregeling het hoogste pensioenresultaat.
Een 40-jarige die 25 jaar pensioen opbouwt heeft al bij een gemiddelde stijging van de pensioengrondslag van 1% per jaar bij een eindloonregeling een hoger resultaat.
Alleen als u verwacht dat uw salaris niet of nauwelijks zal stijgen in de toekomst is een middelloonregeling daarom aan te raden als u het hoogste pensioen wilt. In de meeste gevallen levert een eindloonregeling het hoogste pensioen op. Een middelloonregeling heeft daarentegen meer gelijkmatige pensioenlasten. Bij een eindloonregeling ontstaan de hoogste reserveringen in de laatste jaren, omdat salarisstijgingen dan over veel jaren terugwerken. Bij een middelloonregeling wordt in de eerste jaren al meer gereserveerd en in de latere jaren stijgen de lasten minder hard.
Omdat uw pensioenlasten geen uitgaven zijn maar ‘slechts’ een reservering op de balans is dit op zich geen probleem. Als u streeft naar stabiele winsten kan het wel uitmaken.
Als u verwacht dat uw inkomen niet sterkt stijgt of als u prijs stelt op goed voorspelbare en gespreide pensioenlasten is een middelloonregeling het betere alternatief. In alle andere gevallen is een eindloonregeling aan te raden.


Naast de keuze voor een middelloonregeling of een eindloonregeling, zijn er andere keuzemogelijkheden binnen de pensioenregeling van belang.
Nabestaandenpensioen
Indien u onverhoopt overlijdt vóór uw pensioendatum, wilt u uw nabestaanden uiteraard verzorgd achterlaten. Een partnerpensioen is ons inziens een verplicht element in iedere pensioenregeling, mits u een partner heeft uiteraard. Indien u kinderen heeft, is het in de meeste gevallen aan te raden om hiervoor een wezenpensioen in de pensioenregeling op te nemen. De uitzondering op deze regel geldt alleen als uw kinderen inmiddels in hun eigen onderhoud (kunnen) voorzien.
In onze berekening van de reserve op de balans maken wij ook een berekening van het ‘doelvermogen’ voor het nabestaandenpensioen. Dit is het kapitaal dat nodig is om uw partner en/of kinderen van een inkomen te voorzien als u overlijdt. In de meeste gevallen zal in de B.V. namelijk niet genoeg vermogen aanwezig zijn om levenslang een uitkering te doen.
Voor het afdekken van het overlijdensrisico heeft u een overlijdensrisicoverzekering nodig. Deze keert een tevoren vastgesteld bedrag uit als u overlijdt. Ook voor de verzekering die u afsluit zult u een keuze moeten maken, er zijn namelijk diverse soorten overlijdensrisicoverzekeringen met hun eigen kenmerken.
Gelijkblijvende risicoverzekering
Deze keert een vast kapitaal uit, als u overlijdt vóór de einddatum van de verzekering.
Lineair dalende risicoverzekering
Het kapitaal dat tot uitkering komt als u overlijdt neemt jaarlijks met een vast bedrag af, totdat op de einddatum niets meer is verzekerd.
Annuïtair dalende risicoverzekering
Het kapitaal dat tot uitkering komt als u overlijdt neemt jaarlijks met een steeds sterker stijgend bedrag af, totdat op de einddatum niets meer is verzekerd.
In onderstaande grafiek ziet u de hoogte van de overlijdensdekking bij de verschillende vormen. U kunt zien dat de hoogte van de verzekering (in dit geval bij aanvang € 200.000) steeds anders verloopt. De annuïtaire daling komt het meest overeen met de hoeveelheid geld die u nodig heeft om een nabestaandenpensioen te verzekeren.